De erfenis geschonken. Tien preken van predikanten rondom het Reveil. De eenvoud die deze preken kenmerkt, gaat niet ten koste van de diepgang. Op een onderscheidende manier worden onbekeerden, zoekenden en kinderen van God aangesproken. Telkens klinkt het tot de harten: ‘Kent u dit?’ en: ‘Is dat uw begeerte?’ En de vraag wordt ook niet genegeerd: ‘Bij welk volk hoort u?’
Een ander aspect is de ernst van èn de hoop op de eeuwigheid die deze preken doortrekt. In het bijzonder komt dit naar voren in de preken van ds. J.W. Felix en ds. A. van Herwaarden. De preek van ds. Van Herwaarden spreekt nog te meer aan, als we denken aan zijn aangrijpende levenseinde.
Ook de tijdsomstandigheden worden geduid. Dit komt nadrukkelijk naar voren in de preek van ds. A.M. MacPherson. De straffende roede van God wordt gezien in de aardappelziekte; ziekte onder het vee, en de watersnood in de Bommelerwaard. Daarbij trekt hij de lessen hoe de hoorders zich daaronder te gedragen hebben.
Ds. L.H. Oosten voorzag deze uitgave van een historische inleiding en ds. N. den Ouden van een woord vooraf.
Deze preken zijn geschikt voor persoonlijk gebruik en kunnen ook worden gebruikt in leesdiensten.
Woord vooraf door ds. N. den Ouden
Kerkhistorische inleiding door ds. L.H. Oosten
Verantwoording door A.B. Goedhart
1.1. Ds. C.C. Callenbach (1803-1873)
1.2. Het getuigenis van de Geest
Romeinen 8 vers 16:
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.
2.1. Dirk Adrianus Detmar (1774-1844)
2.2. Jozef vreest God 51
Genesis 39 vers 9b:
Hoe zou ik dan dit een zo groot kwaad doen en zondigen tegen God?
3.1. Ds. J.W. Felix (182448-1904)
3.2. Overwinning door Jezus Christus
1 Korinthe 15 vers 55-57:
Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?
De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet.
Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.
4.1. Ds. D. Gildemeester (1825-1869)
4.2. Het gebed het beste wapen
Exodus 17 vers 8-16:
Toen kwam Amalek en streed tegen Israël in Rafidim.
Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan en de staf Gods zal in mijn hand zijn.
Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aäron en Hur klommen op de hoogte des heuvels.
En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste.
Doch Mozes’ handen werden zwaar; daarom namen zij een steen en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aäron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, de ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging.
Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte door de scherpte des zwaards.
Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel.
En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde zijn naam: De HEERE is mijn Banier.
En hij zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, zo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht.
5.1. J.H. Guldenarm (1824-1907) 109
5.2. Paulus in Rome 111
Handelingen 28 vers 17-22:
En het geschiedde na drie dagen, dat Paulus samenriep degenen die de voornaamsten der Joden waren; en als zij samengekomen waren; zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen;
Dewelke mij onderzocht hebbende, mij wilden loslaten, omdat geen schuld des doods in mij was.
Maar als de Joden zulks tegenspraken, werd ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen; doch niet alsof ik iets had mijn volk te beschuldigen.
Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen.
Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven u aangaande van Judea ontvangen; noch iemand van de broederen hier gekomen zijnde, heeft van u iets kwaads geboodschapt of gesproken.
Maar wij begeren wel van u te horen, wat gij gevoelt; want wat deze sekte aangaat, ons is bekend, dat zij overal tegengesproken wordt.
6.1. Ds. A. van Herwaarden (1815-1855)
6.2. Sterven en oordeel
Hebreeën 9 vers 27:
En gelijk het den mensen gezet is, eenmaal te sterven, en daarna het oordeel.
7.1. Ds. J.J. Knap (1806-1865)
7.2. De voortdurende verzuchting van een gelovige
Hooglied 1 vers 4a:
Trek mij, wij zullen u nalopen.
8.1. Ds. A. MacPherson (1815-1887)
8.2. Verootmoediging
1 Petrus 5 vers 6:
Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd.
9.1. Ds. B. Moorrees (1780-1860)
9.2. De oneindige rijkdom van Gods genade
1 Korinthe 6 vers 11:
En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus Christus en door den Geest onzes Gods.
10.1. Ds. S.H. Sypkens (1805-1844)
10.2. Het grote Avondmaal
Lukas 14:16-24:
Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen.
En hij zond zijn dienstknecht uit ter ure des avondmaals, om den genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed.
En zij begonnen allen zich te verontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht, en het is nodig dat ik hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
En een ander zeide: Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd.
En een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.
En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastiglijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten en kreupelen en blinden hier in.
En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats.
En de heer zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen; en dwing hen in te komen, opdat mijn huis vol worde;
Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.
11. Gedicht I. da. Costa
12. Gedicht Christien de Priester
Uitg. de Schatkamer, 240 pag. gebonden, Nieuw!
© 2024 www.refoboek.com - Powered by Shoppagina.nl