Sympathie voor het hedendaagse Israël is voor de auteur vanzelfsprekend, evenals christelijke liefde voor de Joodse naasten. Bestrijding van antisemitisme of Jodenhaat beschouwt hij als een belangrijke opdracht.
Maar zijn die positieve gevoelens onbegrensd en kunnen ze een portaal vormen naar religieuze liefde of verering? Paas onderzoekt nieuwe en oude vormen van Israëlliefde, die na de Holocaust – mede als reactie daarop – zijn ontstaan of opnieuw nadruk hebben gekregen. Hij keert zich tegen doorslaande sympathie en blinde verering van Israël met een ideologisch karakter. Echte liefde voor het Joodse volk kan niet heen om de fundamentele tegenstelling tussen het Christendom en het Judaïsme, waarbij de aanvaarding of verwerping van Jezus Christus het criterium is. Dat staat een ‘abrahamitische oecumene’ in de weg. De schrijver ziet geen Bijbelse reden om verwachtingen voor en van het huidige Israël hoger af te stemmen dan die ten aanzien van enig ander volk. Het Evangelie van Gods genade kent geen nationale of etnische privileges meer.
Dit boek beoogt bij te dragen tot een Bijbelse beoordeling van verwachtingen voor én van Israël, die na de verschrikkingen van Auschwitz zijn herleefd en nieuw zijn gevormd. Extra aandacht is geschonken aan de uitzonderlijke hoop en liefde voor Israël van orthodoxe christenen, die beslist geen ‘Israëlisten’ of ‘Christenzionisten’ willen worden genoemd. In acht hoofdstukken komen de volgende aspecten aan de orde.
Hoofdstuk 1 beschrijft de aard van de liefde in de relatie tot Israël. Het Evangelie staat religieuze liefde voor idolen niet toe, maar vraagt om christelijke naastenliefde die gevoed wordt door Gods liefde. Hoofdstuk 2 bespreekt de kern van de Bijbel, die tegelijk de sleutel is tot het verstaan van het Nieuwe Testament én het Oude Testament. Dat gebeurt aan de hand van de christocentrische Schriftvisie van kerkhervormer Maarten Luther. Voor Luther is Gods liefde, belichaamd door Jezus Christus, het allesbeheersende centrum van de openbaring.
De hoofdstukken 3 en 4 laten zien hoe dit beginsel zich verhoudt tot Luthers geschriften over de Joden. Die hebben een missionaire bedoeling, gericht als ze zijn op de bekering van de Joden, maar zijn met het oog op de Joodse godsdienst, het Judaïsme, ook apologetisch en polemisch van aard. Luther wijst het Judaïsme onomwonden van de hand, omdat daarin geen plaats is voor Jezus als Gods Zoon en Messias. Als kind van zijn tijd heeft Luther helaas ook onaanvaardbare uitlatingen over de Joden gedaan, waarmee hij onbewust en onbedoeld latere antisemieten in de kaart heeft gespeeld. Hoofdstuk 5 definieert het verschil tussen enerzijds het noodzakelijke principiële christelijke verzet tegen de religie van het Judaïsme en anderzijds het steeds weer de kop opstekende kwaad van het antisemitisme (= Jodenhaat). Christendom en antisemitisme zijn onverenigbaar.
Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de verschillende gestalten van Gods genadeverbond vanaf het Paradijs tot de komst van Christus. De belangrijkste zijn het eeuwige verbond met Abraham en het verbond met Israël, dat is voltooid en opgenomen in Christus, in Wie het zich uitstrekt tot alle volken. Hoofdstuk 7 trekt die lijn door en laat zien dat in Christus de etnische verschillen tussen de volken zijn opgeheven. Het nabijbelse Israël heeft geen exclusieve verbondsstatus meer. Het is niet beter of minder en niet hoger of lager dan andere volken. Er zijn in principe geen Bijbelse verwachtingen voor Israël die niet ook voor de andere volken gelden. Hoofdstuk 8 verdedigt het Evangelie van vrije genade als een bijzondere boodschap voor gewone volken, inclusief het Joodse. De prediking ervan moet worden gezuiverd van etnische en wettische inmengingen of condities, die haar voor Joden én niet-Joden onverstaanbaar en krachteloos dreigen te maken.
Een bibliografie met primaire en secundaire literatuur is toegevoegd. Het boek is extra toegankelijk gemaakt door een register.
Uitg. Brevier , 208 pag.pb Nieuw!
© 2024 www.refoboek.com - Powered by Shoppagina.nl