Het tweede leerboek van de Folk Dean methode. Uit ervaring blijkt dat dit deeltje bij de meeste leerlingen het minste problemen oplevert. Ze vinden het leuk dat ze nu eindelijk ook die rij “zwarte” boventoetsen gaan gebruiken.
Kruizen en mollen
Allereerst moet uitgelegd worden, dat het voorteken en de daar op volgende noot één geheel vormen. Het komt namelijk voor dat onwetende leerlingen eerst de noot fis spelen (het kruis, denken ze) en daarna nog eens de f. Dat dit niet de bedoeling is, moge duidelijk zijn. Ook moet duidelijk gemaakt worden dat een voorteken de gehele maat geldt, ook al staat dat in de eerste oefening wel aangegeven.
In deel twee wordt alleen de fis en de bes besproken. Wanneer de leerling nu het principe van de verhogingen en verlagingen begrijpt, kunnen ook kruizen en mollen voor andere noten aangeleerd worden (bijvoorbeeld c – cis en g – gis, e – es en a – as). Het gemak hiervan is dat, wanneer er naast Folk Dean ook nog uit andere boekjes gespeeld wordt, de keuze niet beperkt hoeft te worden tot stukjes muziek met één kruis of één mol, maar dat er ook nog andere (toevallige) verhogingen of verlagingen in voor kunnen komen.
Iets wat bij Folk Dean onlosmakelijk aan de fis en de bes verbonden is, is het liedje “Komt en laat ons allen zingen”. Dit liedje komt vier keer voor (twee keer voor de rechterhand en twee keer voor de linkerhand). Misschien heeft dit liedje voor Folk Dean een speciale, persoonlijke betekenis gehad, maar voor hen die er niet zo?n band mee hebben, is vier keer toch een beetje veel.
Nieuwe termen
Er komen in dit boek twee nieuwe termen voor, die enige toelichting vereisen: Moderato: De enige (vreemde) term die tot nu toe boven de stukjes stond, was de term legato. Nu heeft legato alles te maken met de manier van spelen: gebonden. Moderato heeft te maken met het tempo waarin het gespeeld wordt. Als er
boven het herderswijsje (nr. 133) voor het eerst Moderato staat betekent dat, dat het stuk in een matig (rustig) tempo gespeeld moet worden.
Riten.: Dit is een afkorting van ritenuto, wat letterlijk betekent: terughoudend. Een goede manier om de bedoeling van ritenuto duidelijk te maken, is om het voorbeeld te nemen van een afremmende auto (voor het eerst in nr. 149).
De Opmaat
In nr. 134 (“Hoe rij die boere?”) steekt voor het eerst de opmaat de kop op. Veel leerlingen zien deze in eerste instantie over het hoofd, maar merken wel op dat de laatste maat niet volledig is. De docent moet er dan op wijzen dat de eerste maat dit ook niet is, maar dat, wanneer de notenwaarden van de eerste en de laatste maat bij elkaar opgeteld worden, er toch een volle maat ontstaat.
Vooral moet de werkelijke reden van de opmaat uitgelegd worden. Dit gaat het eenvoudigst met behulp van de tekst. De leerling is (als het goed is) al uitgelegd, dat de eerste tel van een maat het grootste accent (of klemtoon) krijgt. Wanneer de tekst van de eerste regel nu overdreven beklemtoond opgezegd wordt (“hoe RIJ die BOE-re, SIT, sit, SO!”), dan ziet de leerling dat het eerste woordje onbeklemtoond is, en dus nooit op een eerste tel kan vallen. Het eerste woordje zal één tel eerder dan de eerste tel moeten komen. Dit kleine stukje maat met die onbeklemtoonde noot is de opmaat.
Techniek
Met de technische handelingen die in dit tweede deel behandeld worden, zal de gemotiveerde leerling weinig problemen hebben. De volgende onderdelen komen aan de orde:
- Dubbelgrepen (twee of drie noten in één hand)
- Het verplaatsen der vingers van de rechterhand
- Het verplaatsen der vingers van de linkerhand
- Het verplaatsen der vingers op dezelfde toets (luide vingerwisseling)
- Het onderdoorzetten van de duim
- Het overzetten der vingers
Bij het verplaatsen van de vingers is het belangrijk dat elke overbodige beweging met de vingers vermeden moet worden en dat de gehele hand direct de nieuwe positie inneemt. Bij het over- en onderdoorzetten geldt hetzelfde, met als toevoeging dat de beweging van de vingers zo klein mogelijk moet zijn, zodat het contact met de toetsen behouden blijft.
De Achtste Noot
Om de achtste noot goed uitgevoerd te krijgen, is het noodzakelijk om iedere tel in tweeën te delen. Dit gaat op de bekende manier: ene, tweeë, drieë, viere. De leerling die hiervoor het tellen al goed eigen was, zal dit zonder veel moeite leren beheersen.
Overige aandachtspunten
In de laatste twee nummertjes van dit deeltje zitten nog een paar puntjes waar de aandacht op gevestigd moet worden. Het gaat om het volksliedje winter adé (nr. 225) en Ik wil mij gaan vertroosten (nr. 226).
Het probleem is dat de rechterhand een toonrepetitie heeft, terwijl de linkerhand een melodische lijn heeft. In het begin zal de leerling, op het moment van de toonrepetitie, ook de linkerhand los spelen. De leerling zal er, samen met de docent, enige oefening voor over moeten hebben om te realiseren dat de rechterhand los, en de linkerhand mooi gebonden speelt.
Een dergelijke situatie bevindt zich ook in het volgende nummer Ik wil mij gaan vertroosten.
De docent doet er goed aan om in dit kader deel 1 van de orgelmethode van Flor Peeters te bestuderen, met name hoofdstuk 4, waar gesproken wordt over de eenheidswaarde.
Deze zaken dient de leerling volledig te beheersen, omdat ze ook in de praktijk van de orgelliteratuur doorlopend terugkomen.
© 2024 www.refoboek.com - Powered by Shoppagina.nl